Sinds 2002 heeft een arts op grond van art. 2 lid 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) de mogelijkheid euthanasie toe te passen bij een inmiddels wilsonbekwame patiënt op basis van een schriftelijke wilsverklaring. De zorgvuldigheidseisen uit art. 2 lid 1 Wtl zijn ‘van overeenkomstige toepassing’. De vraag rijst of dat wringt nu de arts niet of nauwelijks met de patiënt kan communiceren over het verzoek, het lijden en over redelijke andere oplossingen.
Deze studie inventariseert de (juridische) problemen van de bestaande wettelijke regeling van de schriftelijke wilsverklaring aan de hand van de totstandkomingsgeschiedenis en de toetsingspraktijk (inclusief de ‘koffieeuthanasiezaak’ over euthanasie bij dementie). De studie gaat in op de vraag welke alternatieve modaliteiten denkbaar zijn, of er noodzaak is de wet aan te passen en zo ja, hoe een voorstel daartoe er concreet uit zou moeten zien. Het boek voorziet in een uitgebreide analyse van art. 2 lid 2 Wtl en bevat documentatie van (wets)voorstellen, standpunten uit rapporten en literatuur en de bijbehorende discussies.
You need a business account to order this product. You are currently logged in with the email address: .
Would you like to use this email address for your business account?
Use a different email address for business account Use current email address for business account